Wat kan ik doen als de camera niet scherpstelt wanneer de instelling Auto Focus (AF, automatische scherpstelling) wordt gebruikt?
Zorg dat het onderwerp niet te dichtbij is
Elke cameralens heeft een minimale afstand waarop een onderwerp kan worden vastgelegd. Dit wordt de minimale scherpstelafstand genoemd. U kunt niet goed scherpstellen als uw afstand tot het onderwerp dat u wilt vastleggen, kleiner is dan de minimale scherpstelafstand. De minimale scherpstelafstand verschilt van lens tot lens. Bij zoomlenzen kan de minimale scherpstelafstand ook variëren afhankelijk van de brandpuntsafstand. Om de minimale scherpstelafstand van een lens te controleren, raadpleegt u de specificaties van de lens of de afstand die op de lens is afgedrukt, zoals wordt geïllustreerd in de afbeelding hieronder.
Op de voorzijde van de lens wordt de afstand vermeld in meter (m) en in voet (ft). De minimale scherpstelafstand van de lens hierboven is 0,25 m (25 cm). Als uw afstand tot het onderwerp kleiner is dan het minimum, kunt u niet naar behoren scherpstellen op het onderwerp. In situaties waarin u zo weinig mogelijk afstand tot het onderwerp wilt, benadert u eerst het onderwerp extreem dichtbij. Beweeg vervolgens beetje bij beetje achteruit, om de afstand te vinden waarbij op het onderwerp kan worden scherpgesteld.
Zorg dat het onderwerp of de omgeving waarin de foto's worden gemaakt het scherpstellen niet verhinderen
In de volgende situaties kan het voorkomen dat de camera moeilijk automatisch scherpstelt:
- In geval van snelle bewegingen of hoge snelheid, zoals een rijdende auto
- Wanneer een onderwerp zich te dicht bij de camera bevindt
- In composities met weinig contrast, zoals een blauwe lucht of een zandstrand
- Een compositie die voortdurend wijzigt, bijvoorbeeld golven of een waterval
- In situaties met weinig licht, zoals in een kerk of 's nachts
- Wanneer het onderwerp van achteren wordt belicht door een sterke lichtbron, zoals de zon
- In geval van overlappende voorwerpen die zowel dichtbij als veraf zijn waardoor diepte ontstaat, bijvoorbeeld wanneer een onderwerp zich achter een hek bevindt
Scherpstellen op een onderwerp in een moeilijke omgeving
- Breng het onderwerp in beeld door de scherpstelling op een onderwerp te vergrendelen:
-
Plaats het onderwerp binnen het gebied voor automatische scherpstelling en druk de sluiterknop halverwege in. Zo wordt de scherpstelling op uw onderwerp vergrendeld.
- Druk de sluiterknop helemaal in om de foto te maken.
-
- Zet de camera of de lens op Manual Focus (MF, handmatige scherpstelling).
- Pas de diafragmawaarde van de camera aan om te voorkomen dat beelden niet helemaal scherp zijn. Dit doet u door het diafragma te openen om ofwel de voorgrond ofwel de achtergrond van de foto onscherp te maken.
Foto met geopend diafragma (voorbeeld: diafragmawaarde van 2.8)
Foto met verkleind diafragma (voorbeeld: diafragmawaarde van 16)
- Stel de functiekeuzeknop van de camera in op de stand Aperture Priority (A, Prioriteit voor diafragma). De diafragmastand stelt automatisch de camera in, zodat variabelen anders dan het diafragma op optimale belichting worden ingesteld.
- Verhoog wanneer u opnamen maakt op donkere locaties de diafragmawaarde of F-waarde van de camera, door de keuzeknop van de camera te gebruiken. Dit vermindert de hoeveelheid licht die de camera ontvangt.
OPMERKING: Het gebruik van een statief wordt aangeraden om camerabewegingen te voorkomen wanneer u opnamen maakt in donkere omgevingen.
- Pas de diafragmawaarde van de camera aan om te voorkomen dat beelden niet helemaal scherp zijn. Dit doet u door het diafragma te openen om ofwel de voorgrond ofwel de achtergrond van de foto onscherp te maken.
Voor de modellen ILCA-77M2, SLT-A77V, SLT-A99V of DSLR-A900.
Als het beeld nog steeds niet scherp is, past u de functie AF Micro Adjustment (AF-microregeling) aan van elke lens die u bezit. Volg hiervoor de onderstaande stappen:
- Druk op Menu.
- Selecteer Setup (Instellingen).
- Selecteer AF Micro Adj (AF-microregeling).
- Selecteer AF Adjustment Setting (Instelling voor AF-aanpassing).
- Selecteer ON (Aan) om een schaal weer te geven waarmee u de gewenste waarde kunt kiezen.
- Draai aan het bedieningswieltje, de functieknop of de joystick van de camera om de gewenste waarde te selecteren.
OPMERKING: Hoe groter de waarde, hoe verder de scherpstelpositie van de camera af ligt; hoe kleiner de waarde, hoe dichter de scherpstelpositie bij de camera ligt.
- Druk op de knop in het midden van het bedieningswiel of de joystick van de camera wanneer u klaar bent.
OPMERKINGEN:
- De aanpassingswaarde kan alleen worden geregistreerd als AF Micro Adj (AF-microregeling) is ingesteld op On (Aan).
- Aangeraden wordt om de waarde voor AF-aanpassing van uw camera in te stellen onder daadwerkelijke opnameomstandigheden.
- Wanneer u een lens bevestigt waarvoor u al een waarde hebt geregistreerd, verschijnt de geregistreerde waarde op het scherm. [±0] wordt weergegeven voor lenzen waarvoor nog geen waarde is geregistreerd.
- Als [-] wordt weergegeven als waarde, zijn er in totaal 30 lenzen geregistreerd en kan er geen nieuwe lens worden geregistreerd. Om een nieuwe lens te registreren, bevestigt u een lens waarvoor de registratie kan worden gewist en stelt u de waarde daarvan in op [±0]. U kunt ook de waarden van alle lenzen resetten door [Clear] (Wissen) te gebruiken.
- Gebruik AF Micro Adj. (AF-microregeling) uitsluitend bij lenzen van Sony, Minolta en Konica-Minolta. Indien de functie wordt gebruikt bij andere merken lenzen, kan dit van invloed zijn op de geregistreerde waarde. We raden met klem aan dat u AF Micro Adj. (AF-microregeling) alleen instelt met een ondersteunde lens.
- U kunt geen afzonderlijke AF-aanpassing instellen wanneer u lenzen van Sony, Minolta en Konica Minolta gebruikt die dezelfde specificaties hebben .
De bovenstaande stappen zouden uw probleem moeten oplossen. Als u alle stappen hebt doorlopen en het probleem niet is opgelost, moet het product mogelijk ter reparatie worden opgestuurd. Als u denkt dat dit het geval is, kunt u contact met ons opnemen voor meer hulp: